Aikido, vechttechniek en krijgskunst

De algemene term "aiki-do" heeft meerdere betekenissen, waardoor soms verwarring en misverstand ontstaan. De reden voor die dubbelzinnigheid is eenvoudig: zowel het begrip "aiki" als "do" kunnen door de historische evolutie van de Japanse krijgskunst een volledig verschillende inhoud hebben.

Allereerst kan "aikido" verwijzen naar louter ongewapende vechttechniek. In dat geval maakt aikido soms deel uit van een meer omvattende krijgskunstschool ("ryu") die naast de ongewapende aikidotechnieken ook gewapende technieken traint, bv met zwaard of speer, elk van die disciplines met eigen benaming.

"Aiki" staat hierbij voor een reeds lang bestaand begrip uit de krijgskunst dat "synchroniseren met de beweging van de tegenstander" betekent. Het verschijnt voor het eerst rond 1800 in de krijgskunstliteratuur van de al eeuwen in Japan vooraanstaande Takeda-familie. Zij spraken over "Aiki In no Yo", het "aiki van yin en yang". Later werd het begrip verder ontwikkeld, en omschreven de meesters ai-ki als de tegenpool van ki-ai, de martiale schreeuw om tegenstanders te imponeren en om energie te ontwikkelen bij de technieken.

"Aiki", synchronisering, sluit aan bij "ju", soepel meegeven, maar is niet hetzelfde. Sommige technieken zijn aiki, andere zijn ju, nog andere zijn beide. Vandaar de naam "aiki ju-jutsu", door sommigen afgekort tot "aikido". Door de intensieve training en de eeuwen ervaring tijdens het shogunaat, ook onder invloed van het Chinese wushu, ontwikkelde deze "aiki"- en "ju"-technieken zich tot een verbluffend hoogstaande martiale vaardigheid.

De ongewapende vechttechnieken maakten niet alleen deel uit van de opleiding van samoerai om zich te verdedigen tegen de agressie van hun klassegenoten, de andere samoerai, maar ze dienden tevens om misdadigers te arresteren. Niet alleen het leger, maar ook de politie bestond uitsluitend uit samoerai: hun taak was misdadigers zonder buitensporig geweld aan te houden.

Het is dan ook niet verbazend dat in deze betekenis aikido vandaag als vechttechniek getraind wordt met het oog op fysieke veiligheid, security en ordehandhaving. Onwapende aanvallen zijn zowat een substituut voor aanvallen met een zwaard, waarvan het gebruik in het dagelijks leven nu verboden is. Aikido als vechttechniek heeft iets instrumenteels. De stap naar competitie is daarom klein, en de aikido-beoefening verandert zo snel in demonstratie- of vechtsport. Maar door zijn nadruk op fysieke veiligheid en ordehandhaving is ook de stap soms bijzonder klein naar de belevingswereld van rechtse ultranationalisten die paramilitaire- en burgerwachtfantasieën koesteren.

De meeste aikido (aiki jujutsu) scholen willen echter verder gaan dan het louter trainen in ongewapende vechttechniek. Zij zien hun training als karaktervorming en zo als een positieve bijdrage aan de samenleving. Aan welk soort samenleving ze willen bijdragen wordt echter dan niet vermeld, en zo merk je opnieuw die instrumentele benadering van de discipline.

Die instrumentele benadering van aikido als vechttechniek of karaktertraining werd problematisch in de jaren dertig van vorige eeuw, toen Japan in het teken stond van imperialisme en militarisme. Vele Japanse krijgskunstmeesters, weliswaar zelf meestal conservatieve patriotten, zagen met lede ogen aan hoe de legerleiding de beoefening van krijgskunst in functie wilde stellen van moderne oorlogvoering. Jigoro Kano, de grondlegger van het moderne judo, hechtte veel waarde aan goede internationale verhoudingen en was een uitgesproken tegenstander van dit militarisme.

De aiki jujutsu leraar Morihei Ueshiba werd eveneens door de rechtse militaristen en ultranationalisten gerecupereerd, wat hem in bijzonder slecht gezelschap bracht, maar ook hij kreeg er uiteindelijk genoeg van. Rond 1937 verbrak hij alle verbanden met zijn leraar Sokaku Takeda, met zijn religieuze sekteleider Onisaburo Deguchi en met de invloedrijke Inoue's, zijn schoonfamilie (zijn neef was zijn gedreven assistent). Nog wat later trok hij zich terug op het platteland. De toen verbroken contacten werden nooit hersteld.

Aangemoedigd door nieuwe leerlingen, plaatste Morihei Ueshiba na het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn aikidotraining in het teken het dan veralgemeende Japanse pacifisme. In de jaren zestig werd het aikido van Morihei Ueshiba opgepikt door de pacifistische protesten tegen de oorlog in Viëtnam en tegen de nucleaire wapenwedloop. Door de samenloop van deze drie stromingen, de afwijzing van militarisme binnen de krijgskunst, het naoorlogs Japanse en het Westerse anti-nuceaire en anti-Viëtnam pacifisme, ontstond het concept van aikido als vredeskunst. Morihei Ueshiba en zijn directe omgeving spraken over "het nieuwe budo", waarbij de principes van "geen schade", "zelfoverwinning" en "harmonie" belangrijk werden.

Aikido is in deze betekenis geen instrumentele, louter ongewapende vechttechniek, maar een vredelievende krijgskunst. "Aiki" staat nu niet alleen voor synchronisering met de tegenstrever maar eerder voor " "eenwording met het universum", "do" verwijst niet alleen naar "technische studie" maar naar het Chinese "tao", "De Weg", en aikido wordt een krijgskunst waarin zowel gewapende als ongewapende technieken dezelfde principes bestuderen. "Aikido" is in deze zin geen afkorting van "aiki jujutsu", maar van een op vrede gericht "aiki budo".

De bestaande aikido-scholen kunnen daarom onderverdeeld worden in "voor-oorlogse" scholen, waarbij het accent meer ligt op efficiënte zelfverdedigingstechnieken, en in "na-oorlogse" scholen, waarbij de nadruk eerder ligt op vrede en zelfontplooiing.

Sommige voor-oorlogse aikidoscholen gaan niet terug op het onderricht van Morihei Ueshiba, zoals:

of zelfs niet op dat van zijn leraar Sokakau Takeda, zoals Takeda ryu (Takeda budo) (dat gegroeid is uit een andere tak van de Takeda-clan) en Saigo-ha Daito-Ryu, dat afkomstig zou zijn van Tamono Saigo (Chikanori).

Andere zijn wel aikidoscholen van leerlingen van Morihei Ueshiba, zoals:

Tot de na-oorlogse aikidoscholen behoren onder meer:

Het nieuwe budo "aikido" is dus piepjong. Het concept "vredelievende krijgskunst" werd zeker een feit, de concrete uitwerking van dat concept in de discipline is echter een andere zaak. Het toepassen van het geen-schade- principe op de aikidotechnieken bleef onafgewerkt.

Omdat het doel van de training voor Morihei Ueshiba het scheppen van wereldvrede werd, meer bepaald door het tot stand brengen van een mensheid als een grote vredelievende familie, ontstond een enigszins religieus, sektarisch en utopisch aspect: ten dele werd het trainen van een vredeskunst het belijden van een personen- en vredescultus met nadruk op orthodoxie.

Het beeld van de mensheid als familie is bovendien afkomstig uit de shintoïstische verafgoding van de Japanse keizer, die daarin als wereldwijd "familiehoofd" wordt gezien. Ook het naoorlogse Japanse pacifisme heeft imperialistische trekjes, ook het naoorlogse aikido is in wezen Japans-Japans van instelling.

Binnen de officieel-pacifistische aikidostrekkingen, wordt het verschil tussen aikido als vechttechniek en aikido als vredelievende krijgskunst niet altijd goed begrepen. Er is eigenlijk sprake van een mengvorm, in twee richtingen. Verschillende "gewone" jujutsu scholen ontwikkelden ook een pacifistische ideologie, en in de aikido scholen heeft men niet altijd veel aandacht voor de pacifistische uitgangspunten van de nieuwe krijgskunst. Er is in vele gevallen een hybride krijgskunst ontstaan met zowel ultranationalistische als pacifistische kenmerken, afhankelijk van de organisatie van de training en van het eigen inzicht van de beoefenaars.

Het aikido van en rond Morihei Ueshiba was dus geen "einde van de geschiedenis", maar betekende eerder slechts een eerste, zeer waardevolle, stap.

Vandaag bestaan er door de historische ontwikkeling verschillende aikido-scholen en -stijlen, waaronder "heiwa shugi ryu aikido" (kortweg "HSR-aikido"), ontwikkeld om aikido als vredelievende krijgskunst verder te ontplooien en te universaliseren. Net als zen, reiki, shiatsu of yoga, leent deze nieuwe aikidovorm zich als actieve ontspanning in het bijzonder de zelfzorg van de beoefenaars.