Het ontstaan van aikido in historisch perspectief

Deel 3: Weg met de democraten !?

Het Meiji-regime loopt op zijn einde, het Taisho-regime is komende. De nieuwe Keizer Taisho is echter een ziek man, niet tot regeren in staat, waardoor de volledige macht bij de regering en het parlement zal komen te liggen. Het Taisho-bewind is bekend als een min of meer democratische (tussen)periode, waarin de “Rikken Seiyukai” - de conservatieven- en de “Rikken Minseito” – de sociaal-democraten, erfgenaam van de “Vrijheid en Mensenrechten Beweging” - elkaar afwisselen als bewindspartij. Daardoor dreigt of blijkt de voormalige ultra-conservatieve “fractie” van de “genro”, van de Satsuma, haar macht kwijt te spelen.

Vanaf nu zal alles veranderen. Japan raakt langzaam maar zeker in de ban van het ultra-nationalisme, de politiek van de Satsumu en Chosu die hun verloren macht willen heroveren op de conservatieven en op de sociaal-democraten.

Aan ultra-nationalistische ideologen was er geen gebrek. Zo was er Kita Ikki die de leer ontwerpt van het Staatsmilitarisme. Hij wil delen van de industrie nationaliseren en de landbouw hervormen. Zijn fanatieke leer was een eigenaardige mix van fascisme, marxisme, agrarisme en militarisme.

Er was het Staatsshintoïsme van Hirata Atsutane. Hij “herwerkt” het shintoïsme naar het voorbeeld van het christendom waardoor het een monotheïstisch karakter krijgt en waarbij de keizer geen gewone mens (meer)is, maar als verwante van de zonnegodin Amaterasu, vergoddelijkt wordt. Hierbij draaide alles rond absoluut respect voor de "Goddelijke Keizer".

En zo was er ook het romantisch fascisme van Seigo Nakano, die dweept met Saigo Takamori, de gesneuvelde samoerai-leider van de Satsuma-opstand, en die droomt van Japan als één grote familie, een organisch- totalitair geheel gebaseerd op de “ware essentie van de mens”.

Ondertussen waren er ook ultra-nationalistische klandistiene spionnenorganisaties actief, zoals de Genyosha,het “Genootschap van de Blauwe Oceaan” met connecties tot bij de yakuza, de Japanse gangstergroepen, en dat onder meer meewerkte aan de moord in 1895 op de laatste Koreaanse Keizerin Meyongseong, (“Koningin Min”). Van de Genyosha bestond een afsplitsing de "Kokuryukai", het “Genootschap van de Zwarte Draak. De Genyosha was gesticht door de mysterieuze spion Toyama Mitsuru, de Kokuryukai door Ryohei Uechida. Beiden, Toyoma en Uechida waren moorddadige meesterspionnen en goede maatjes met Onisaburo Deguchi, de eveneens ultra-nationalistische charismatische sekteleider van de "Omoto Kyo". De Omoto Kyo zou bekend geweest zijn bij de Inoue's, de aangetrouwde familie van Morihei Ueshiba. Meer bepaald Yoichiro Inoue, de jongere neef van Morihei Ueshiba, zou er erg gevoelig voor geweest zijn.

Gezien het groeiend nationalisme en militarisme kunnen we ervan uitgaan dat deze genootschappen actief op zoek waren naar “krijgskunsttalent”.

De Inoue’s en Ueshiba’s verblijven nu in Shirataki, een klein dorp in onherbergzame noordelijke Hokkaido. Tijdens de vergaderingen van de “gemeenteraad” van Shirataki komt Morihei Ueshiba een “bijzonder” persoon tegen, Kotaro Yoshida. Yoshida is journalist, officieel dan toch, want dat beroep is zijn dekmantel voor zijn praktijk als Kokuryukai-spion.

Over Kotaro Yoshida zijn de bronnen schaars, omdat vele documenten over de Kokuryukai met zicht op het einde van WOII zijn verbrand. Zijn vader was een lid van de Satsuma en werd, toen Kotaro dertien was, in de val gelokt en vermoord toen hij terugkwam van een avondje “stappen” met “veel drank, veel eten en veel vrouwen”. Kotaro zon op wraak en bekwaamde zich in de krijgskunst. Niet zonder resultaat, want later stond hij bekend als een verbluffend vechter. De grondlegger van Kyokushinkai karate, Masutatsu Oyama, één van de latere leerlingen van Yoshida, schreef over Kotaro Yoshida:

“…niet geëvenaard in aikido , zwaardvechten, judo en messengooien. In zijn jonge jaren verloor Yoshida geen enkele wedstrijd in omgekeerde handtechnieken, zwaardvechten of judo. Hij zei altijd dat de vechtkunst diende tot de lichamelijke en geestelijke training van de mens en tot discipline leidde. Nooit zag ik technieken die zo wonderlijk waren als die van mijn leermeester. De beheersing van zijn vechtkunst was pure perfectie. Ik vermeld graag zijn gave om met een paar eetstokjes een vlieg in volle vlucht te vangen. Dit is een handeling die alleen uitgevoerd kan worden door iemand wiens bewegingen, techniek en ademhaling tot het uiterste geperfectioneerd werden. Tot hij bijna vijftig was demonstreerde Yoshida deze moeilijke techniek met buitengewone vaardigheid.”

Kotaro Yoshida was ook de “rechter hand” en secretaris van zijn jyu-jitsu leraar, Sokaku Takeda, die er prat op ging ongeschoold en analfabeet te zijn en wel een secretaris kon gebruiken. Yoshida was niet alleen zijn secretaris, maar ook top-leerling en assistent-leraar in het door Takeda onderwezen "Yamato ryu jyu jitsu", later "daito-ryu jyu jitsu", en nog later "daito-ryu aikijitsu" genoemd. De eigen school van Yoshida noemde hij “yanagi-ryu”, nog voor hij bij Takeda ging trainen. Vele leerlingen van Takeda zijn waarschijnlijk ook getraind door Yoshida, en dus ook beïnvloed door de “yanagi ryu”. Hij legde de nadruk op een ontspannen vechtstijl, alsof je “in de gym zit”, en hield er een uitgewerkte en uitgesproken ascetische en ultra-nationalistische levensvisie op na.

Sokaku Takeda was in de eerste plaats een verbluffend en ongeëvenaard zwaardvechter, geschoold in de ono-ha itto-ryu, zelfs ook in de shinkage ryu bij Kenkichi Sakakibara. Men noemde hem “De duivel van Aizu”. Jyu jitsu gaat Takeda vervolmaken bij de tot shintoïstische priester gestrafte Chikanori Hoshina. Chikanori's ware naam was Tanomo Saigo, een voormalig leider van de Aizu die een voorstaande rol speelde in de Boshin-oorlog en leerling van Sokaku's grootvader. Hij leerde Sokaku Takeda "oshikiuchi", de zeer geheime technieken om de "geest van anderen te lezen", enerzijds paleis-etiquette anderzijds vechttechniek. Chikanori had al vlug door dat Takeda geen oog had voor “de spirituele dimensie”, en dat hij een uitgesproken Satsuma-aanhanger was en bleef. Hij gaf Sokaku een gedicht mee: “Zelfs als men (met een zwaard) in stromend water slaat, laat het geen zichtbare sporen na.”. Chikanori wees Takeda er daarmee op dat de “Tijd van het Zwaard” voorbij was, een boodschap die Takeda verkeerd begreep als moest hij zich vervolmaken in andere vechttechnieken dan die van het zwaard. Vanaf nu legde hij zich toe op het doen herleven de ongewapende jyu-jitsu-technieken. Hij werd ook hierin zeer bekwaam, trok Japan rond en gaf les waar hij maar kon.

De invloed van Kotaro Yoshida en Sokaku Takeda, alleen al op gebied van de ontwikkeling van “de krijgskunsten”, kan moeilijk overschat worden. Daito-ryu aikijitsu, hakko ryu jyu jitsu, hapkido, shorinji Kempo , Takeda-ryu, yamate-ryu en natuurlijk ook het shin’ei taido van Yoichiro Inoue en het Aikido van Morihei Ueshiba, zijn ondenkbaar zonder hun onderricht. Daarboven legde Yoshida zelf mee de grondslagen voor nihon goshin aikido, shorinji kempo, nami ryu en kyokushinkai karate.

Kotaro Yoshida behoorde, zoals vermeld, tot het geheime genootschap "Kokuryukai" en was secretaris en assistent leraar van Sokaku Takeda. De stichter van de Kokuryukai, Ryoho Uechida, was bevriend met Onisaburo Deguchi, de messiaanse leider van de Omoto-kyo sekte. De Inoue’s, familie van Morihei, kenden de Omoto-kyo. In hoeverre Morihei Ueshiba dus “toevallig” Kotaro Yoshida ontmoet in Shirataki, valt nog te bezien.

Na hun kennismaking brengt Yoshida Morihei Ueshiba in contact met Sokaku Takeda, die er zo minstens twee nieuwe leerlingen bij krijgt, omdat ook de neef Yoichiro Inoue meetraint en de assistent zal worden van Morihei Ueshiba. De rijke Inoue’s betalen het merendeel van het lesgeld aan Takeda.

Bij de leerlingen van Takeda zijn ook verschillende anderen die aanhanger zijn van de Omoto-kyo. Zo is er Admiraal Seikyo Asano, de oudere broer van Wasaburo Asano, een befaamd letterkundige en vooraanstaand lid van de Omoto-kyo. Aldus ontstaan dan weer diepgaande contacten met andere officieren van hoge rang, in het bijzonder Admiraal Isamu Takeshita die Morihei Ueshiba sterk zal blijven aanbevelen in hogere militaire kringen.

Morihei Ueshiba geraakt zo in contact met (in de ban van?) zowel de Omoto-kyu als met ultra-nationalistische officieren, waaronder Admiraal Sankichi Takahachi die deelneemt aan de aanval op Pearl Harbor.

De familie Ueshiba wordt begin van de twintiger jaren getroffen door verschillende sterfgevallen (de ouders van Morihei en de twee oudste zonen), wat ook de gevoeligheid van Morihei Ueshiba voor de “spiritualiteit” van Omoto-kyo vergroot. Het is een bekend feit dat sekten misbruik maken van zulke perioden van persoonlijk verlies om leden te ronselen, en dat zij de belangen van de sekte boven de familiebanden stellen, of zelfs beogen deze familiebanden te vernietigen: de sekte is immers de “nieuwe familie” en de leden worden “herdoopt”.

Tegen 1920 bevindt Morihei Ueshiba zich in dus een omgeving van ultra-nationalistische sympathisanten, spionnen, officieren, alles rond de sekteleider van de Omoto-kyo, Onisaburo Deguchi, die een lijfwacht niet onnodig vindt, en zelfs daarom voor Morihei een dojo laat bouwen.

De volgende jaren zullen letterlijk “bewogen” jaren worden. In 1923 treft een sterke aardbeving Japan. De schade en de vernielingen zijn groot. Het Taisho-bewind loopt op zijn einde, en voor de ultra-nationalisten is dat goed nieuws: zij zetten alle hoop op de troonopvolger Hirohito, de Showa periode komt eraan. Sommige ultra’s kunnen niet wachten en plegen wat aanslagen om het proces te versnellen, maar zonder resultaat.

Eén van de doelstellingen van de Genyosha en de Kokuryukai was het voorbereiden van de komende invasie van Japan in Azië. De “Heel-Azië” of “Heel-Japan” leer, een soort “Heilige Oorlog” waarin Japan Azië moet bevrijden van de Westerse invloed, krijgt meer aanhangers. Bij die scenario’s hoort het installeren van een vazalstaat in Mantsjoerije, zogezegd een utopische ideaal-staat, maar in de praktijk gewoon een Japanse kolonie gericht voorzien in grondstoffen en afzetmarkten. De ultra-nationalistische “genootschappen” bereiden dit voor door al op prospectie te gaan, en in die hoedanigheid vragen ze aan Onsaburo Deguchi of hij niet geïnteresseerd is in deelname. En inderdaad, op uitnodiging van de Kokuryukai vertrekt Morihei Ueshiba in 1924 als lijfwacht van Deguchi mee naar Mantsjoerije, een avontuur dat ze haast niet overleven.

Ondertussen bereidt de Japanse regering de “Wet ter Vrijwaring van de Vrede” voor. De wet is een maatregel tegen ordeverstoorders en oproerkraaiers, tegen eenieder die de “Harmonie” of de “Consensus” verstoort, tegen extreem-rechtse ultra’s, maar vooral tegen “het communisme”. Onder “communisme” kan daarbij zo goed als alles verstaan worden wat “niet-Japans”-progressief was, zoals vakbonden of pacifisten. Eigenlijk kon aan de hand van die wet iedereen vervolgd worden.

Dat ondervond bij voorbeeld Toyohiko Kagawa, een christelijk opgevoed vredesactivist. Omwille van zijn syndicale activiteiten wordt hij tweemaal gearresteerd. In 1925 zet hij zich in voor algemeen stemrecht en in 1928 neemt hij deel aan de “Liga tegen de Oorlog”. Later zou hij zich nog inzetten voor vrouwenstemrecht. In 1955 zal hij de Nobel-prijs voor de Vrede krijgen.

Om de “Wet ter Vrijwaring van de Vrede” te doen naleven is er de "Tokko”, bekend als “Vredespolitie” of als “Gedachtenpolitie”, alsook de “Kempeitai”, een soort militaire politie die alle subversiviteit moest opsporen. Hideki Tojo, de oorlogsminister die in 1948 zou opgehangen worden wegens oorlogsmisdaden, maakte deel uit van deze Kempeitai, als ook van de Kokuryukai.

Tot grote verbijstering van onder meer hoger vermelde Wasaburo Asano, kennis van Morihei en "nummer twee" in de sekte, wordt ook de Omoto-kyo zo gedurende zes jaar (tot 1921) het onderwerp van vervolging, niet wegens “communisme” want de Omoto-kyo streefde naar een anti-Westerse, totalitaire en agrarische samenleving, maar omdat ze de bestaande orde wou vervangen door een andere, liefst met Deguchi als “Leider”. En de aanklacht luidde daarom “Majesteitschennis”.

In het kader van deze bewogen jaren zou Morihei Ueshiba een “verlichtingservaring” beleven waarbij hij de essentie van krijgskunst zou ervaren als “het behoud van vrede”. In de context van zijn directe omgeving op dat ogenblik en van de politiek van die tijd, kan men daar enige bedenkingen bij formuleren. En we kunnen ook niet zeggen dat de maatschappelijke keuzes van Morihei Ueshiba na 1925 een nieuwe richting uitgaan, integendeel. De oorlog is op komst.

Verder...